Een kinneke kopen

Gepubliceerd op 9 maart 2024 om 20:46

Kinderrijkdom werd vroeger, zeker op het platteland, beschouwd als een zegen.   In stedelijke milieus, zeker in de hoofdstad, was men bevreesd voor de gevolgen van een stijgend geboortecijfer in Vlaanderen tegenover een achteruitgang van het bevolkingscijfer in Wallonië. Er werd dikwijls gespot met ‘de lapinerie flamande’ (de Vlaamse konijnenkweek) zoals men daar de kinderrijke gezinnen noemde. 

Kinderloosheid werd in Vlaanderen als een onheil geschouwd en er zijn nogal wat heiligen die men aanriep tegen de onvruchtbaarheid.  

‘Naar Onze-Lieve-Vrouw te Donk gaat men om een jonk’ zegt het spreekwoord en tijdens de begankenis te Laken bad men terwijl men driemaal de ommegang deed: Onze-Lieve Vrouw van Laken, laat ons een kindeken maken, niet te grof en niet te fijn, maar gelijk een kindeke moet zijn.

Een toekomstige moeder liet zich overlezen. Er werd zelfs een bedevaart ondernomen voor een voorspoedige bevalling: naar de heilige Moeder Anna te Gent, naar de Kapellekerk  te Brussel, naar de St.Annabronnen te Mechelen, te Laken, Haren, etc.   

Te Gent in te Tongeren lieten zwangere vrouwen zich de mantel van de heilige Coleta omhangen. Vooral de heilige Hyacinthus had een goede reputatie in dat verband. Met deed novenen en bad ter zijner ere : H. Hyacinthus, die een patroon zijt voor onvruchtbare vrouwen en die in barensnood zijn, bid voor ons’.

De zwangere vrouw moest gedurende al die tijd vermijden om te schrikken of om lelijke of vreemde zaken te zien.  Ze moesten de aanblik van kreupelen of roodharigen vermijden.  Want werd er een kindje geboren met hazenlip of ander gebrek was het te wijten aan de onvoorzichtigheid tijdens de zwangerschap.  Daar tegenover stonden de middelen om mooie kinderen te hebben, prentjes van engelen of mooie kinderen bekijken, bewaren van een goed humeur, het drinken van veel melk, of een algemeen verspreid middel: ’s ochtends op nuchtere maag een korstje brood eten besmeerd met véél boter.

Een gehuwde vrouw zou een zoontje baren als ze zich in de tijd van de bevruchting gedurende negen achtereenvolgende dagen kamde voor 8u ’s ochtends.  Het omgekeerde leverde een meisje op.   Slaap je op je rechterzij, dan komt er een jongetje aan, slaap je op je linkerzij dan wordt het een meisje.  Zo zijn er wel honderd regeltjes om te voorspellen welk geslacht de kleine heeft.

Vanwaar de kleine kindjes komen?  Ze komen met een boot (aan de kust) of met de Kongoboot (Antwerpen), of men vond ze tussen de kolen.  De blekere kindjes kwamen van wittekool, de rosse kindjes van rode kool…  Men zei ook dat de vroedvrouw ze bestelde bij marktkraamsters die vanuit Luik kwamen.

En dan was het zover.  De vroedvrouw moest komen. Er was vroeger veel bijgeloof en ‘toverij’ verbonden aan het halen van de baker of vroedvrouw of wijsvrouw.  Het ontmoeten van een kat was een slecht voorteken op de weg en om van spoken en heksen bevrijd te zijn moest met twee manspersonen de vroedvrouw vergezellen. Beiden moesten een ‘mispeleiren’ stok bij hebben om haar te beschermen.

En eenmaal de kleine geboren was, kwamen de ‘bakerpraatjes’ los. Voorspellingen allerhande zoals kinderen met de helm geboren zullen altijd geluk hebben en in de toekomst kunnen lezen.    In Tongeren was het verboden de palmen van de boreling te wassen.  Dat was ‘erfdrek’, die moest vanzelf afvallen.  Na de bevalling moest de kraamvrouw 9 dagen te bed blijven en in Tongeren en Mielen-boven-Aalst mocht ze zich al die tijd niet kammen, anders zouden haar haren uitvallen.

Na de bevalling kwamen de buurvrouwen kijken en ze brachten cadeautjes mee (de ‘pronkinge’ zoals men dan in West-Vlaanderen noemde).  Na enkele dagen, meestal op een zondag werd het kindje naar de kerk gebracht om gedoopt te worden.  Het is feitelijk een opname-gebruik: het kind maakt nu deel uit van de buurtgemeenschap.  En soms werd het een echte stoet. De vroedvrouw droeg de kleine met aan de ene kant de peter en aan de andere kant de meter.  Het hoofdje van een jongetje werd naar de peter, dat van een meisje werd naar de meter gehouden. Heel dikwijls werd het kind naar peter of meter genoemd.   

Aan de wijze waarop de dopeling zich tijdens de plechtigheid gedroeg, werden weer voorspellingen gedaan.  Algemeen gold de mening, dat het kind moest wenen.

Felix De Vigne, Doop in Vlaanderen in de 18e eeuw

Na de doop volgde de ‘tweede doop’ in de herberg.  Bij het doopfeest voor de buren  werd vlaai en peperkoek gegeten, of peperkoek met krentenbrood en alles werd overgoten met wijn en jenever. Peter en meter betaalden het gelag.

In Munsterbilzen hielden de vrouwen zich ook bezig met ‘kaarsjespringen’. Een brandende kaars werd in het midden van de kamer geplaatst en ieder moest op haar beurt erover springen. Zij die met haar rok de kaars uitdoofde moest een fles jenever betalen. Ondertussen werden er voor de kinderen suikerbonen uitgedeeld of te grabbel gegooid. 

Op veel plaatsen in Limburg werd voor de uitnodiging voor de doop, de fles aangesproken.  In Eisden ging de jonge vader zelf de buurvrouwen uitnodigen voor het feest.  Vermits hij overal onthaald werd op een borrel, kwam hij gewoonlijk zat thuis.

 

Als de negende dag, de gevaarlijkste dag, zonder verwikkelingen voorbij was, deed de moeder haar kerkgang. Deze rituele zuivering bestond uit een drietal keer rond de kerk lopen tijdens een gebed. Alhoewel het meestal alleen gebeurde, kwamen er op sommige plaatsen buurvrouwen mee en was er naderhand een traktatie van koffie en koek.  In Ordingen deden de moeders hun uitgang pas na zes weken.  Kwam de moeder vroeger, dan maakte de priester de opmerking : Zijt ge niet beschaamd de kerk te bevuilen met uw bloed ?

Na de kerkgang was er het ‘wijvemaal’, of de ‘koffiebale’ zoals men te Brugge zei.  In West-Vlaanderen werden de buurvrouwen onthaald op koffie en chocolade met koekebrood, in Klein-Brabant en in de Kempen op koffie met krentenbrood of rijstpap met suiker. Te Oudenaarde bakte men wafels en dronk met jenever met suiker. 

En zo kon de kleine uk groeien en zong zijn moeder niet alleen van ‘do, do kinneke do, slaap en doe uw oogskens toe’.  Ze zong ook een kindergebedje dat in heel West-Europa is verspreid en vanaf de 15e eeuw bekend was:

 

‘ s Avonds als ik slapen ga

Volgen mij veertien engeltjes na.

Twee aan mijn voeteneind,

Twee aan mijn rechterzij,

Twee aan mijn linkerzij

Twee die mij onderdekken

Twee die mij wekken

Twee die mij wijzen

Naar ’s hemels paradijzen. 

 

 

Voor u gelezen  :

Het Vlaamse volksleven, Prof. Dr. K.C. Peeters, Uitgeverij  Heideland Hasselt

Volkskunde in Limburg, Jules Frère, Stichting Mens en Kultuur Gent

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.